Er zijn enkele algemene begrippen die men zich eigen moet maken om als jogger verder te kunnen evolueren naar stratenloop, halve marathon of hele marathon op een ervaren joggersniveau. Die lezgt trainer Paul Sauviller graag voor u uit !
ALGEMEEN
Het zijn volgens deze criteria dat ik verkies te werken in de begeleiding van duur- en afstandlopers. Uiteraard zijn er nog heel wat andere methodes op de markt beschikbaar (cfr Runnersworld, enz.), maar binnen het kader van de huidige trainingsstructuur is dit de aanpak die ik verkies.
1) U dient tempohardheid te trainen om ook bij (hoge) verzuring een goed herstelvermogen te kunnen verkrijgen;
2) U dient een breed loopspectrum te oefenen van 5 km tot 20 km en van 21 km tot minstens 30 km , alsook het concentratievermogen te verbeteren door training over 12,5 of 25 pisterondes;
3) U dient uw tempogevoel te ontwikkelen en te verbeteren;
4) U dient zeer regelmatig te trainen, opdat normale of noodzakelijke trainingsonderbrekingen nauwelijks vormverlies met zich mee zullen brengen.
TRAININGSOPBOUW
1) de aërobe basisuithouding via duurloop uitbouwen = zuurstofopname verbeteren;
2) de omvang van het aëroob-anaëroob loopvermogen uitbreiden door via tempolopen, duurlopen en duurlopen in fartlekstijl de belastingen van de trainingen dynamischer invullen = monotoon lopen verminderen, loopstijl verbeteren
3) de periodes van vormtraining goed omschrijven = waar en wanneer wilt u presteren;
4) aanvaarden dat de trainingsbelasting gradueel en jaarlijks toeneemt;
5) specifieke tests inbouwen en uitvoeren.
TRAININGSUITWERKING
1) gedifferentieerde en doelgerichte afstanden in de trainingen inbouwen, minimaal éénmaal per week, m.a.w. over welbepaalde afstanden tempolopen en – gedurende welbepaalde tijdstippen – tempolopen;
2) een aandeel snelheidsgerichte inspanningen inbouwen, m.a.w. over welbepaalde afstanden snellopen;
3) minimaal 50 % van een week dienen loopkilometers te omvatten, m.a.w. meer als de helft van de trainingen in de trainingsopbouw bevatten veel duurkilometers en het aantal gelopen duurkilometers per week dient ook geleidelijk opgevoerd te worden;
4) periodes van hoge belastingen koppelen aan periodes van relatief herstel, m.a.w. gedurende de periodes dat geen wedstrijden worden betwist de intensiteit van de trainingen verhogen, maar gedurende de periodes dat er wel wedstrijden worden betwist regelmatig voor en na een wedstrijd rust nemen of een rustperiode inlassen;
5) de via de geleverde trainingen verwachte verbeteringen maandelijks tot zeswekelijks testen via objectieve testnormen. Voorbeelden: op de piste tijd opnemen over 5000 meter en over 10000 meter , of de afstand noteren over een halfuurloop en over een uurloop.
Paul Sauviller