Boudewijn Van Spilbeeck liep in Berlijn zijn eerste marathon … en – zoals het een journalist betaamt – kregen we daar een uitgebreid verslag van te lezen.
Berlijn 2008, mijn eerste marathon.
Toen ik een paar honderd meters voor de eindstreep onder de Brandenburgse Poort liep, kon het niet meer fout gaan. In mijn beste Duits riep ik naar een dame naast mij : “Wir haben es geschaft!” Het is ons gelukt! Zij stopte even met lopen, tot ze besefte dat ze nog een eindje moest doorbijten.
Bij de aankomst kreeg ik een stoere medaille met een Duits lintje rond mijn nek. Mijn eerste marathon … . Daar had ik zolang naar uitgekeken… De streeftijd die mij bij het begin van mijn voorbereiding voor ogen stond, had ik niet gehaald. De schuld van een 25 jaar oude voetblessure die weer was opgedoken. Misschien overbelasting, omdat mijn trainingsopbouw niet geleidelijk genoeg geweest was?
Voor de start was ik al onder de indruk van de sfeer. Een beetje onaards. De metro aan “Berlin Hauptbahnhof” spuwde duizenden lopers uit, die als mieren in één lange sliert naar de “Reichstag”, stapten, het parlementsgebouw met zijn indrukwekkende glazen koepel. Sommigen, zoals ik, waren heel stil, anderen praatten en lachten luid, misschien ook een manier om de spanning van je af te zetten. Nog even afscheid nemen van mijn vrouw Marianne. We hadden vier plaatsen op het parcours afgesproken waar ze mij zou aanmoedigen. Daar kon ik mij aan optrekken.
De lucht was diepblauw, maar zo’n open hemel is ’s morgens behoorlijk fris. En ik wou in mijn KAPE-shirt lopen, tja … . Ik zou het vanzelf wel warm krijgen. Ik voelde het al meteen toen ik in mijn startvak kwam: bijna 41.000 lopers op elkaar gepakt, da’s zeker niet goed voor de opwarming van de aarde. Dit was nog andere koek dan de start van de “20 kilometer door Brussel”.
De omroeper kondigde topfavoriet Haile Gebreselassie aan. Hij wou zijn wereldrecord van vorig jaar scherper stellen. Door de vijf tv-helikopters die een paar honderd meter voor mij in de lucht hingen, kon ik ongeveer vermoeden waar hij stond, maar ik zag niets.
Ravels Boléro schalde door de luidsprekers. Gevolgd door het eerste startschot. Pas bij de derde knal mocht ook mijn vak vertrekken. Ik liep liefst 28 minuten na Haile over de startmatten. Die zou ik dus wel niet meer inhalen … .
Door de drukte kon ik mijn normaal tempo niet aanhouden, maar, dacht ik, zo zou ik mijn voet ook niet forceren. Na 10 kilometer leek het aantal lopers nog niet af te nemen. 0p sommige boulevards had je plaats genoeg, maar wanneer de straat smaller werd, moest je weer inhouden. Dat gaf wat meer tijd om te genieten van de mooie stadsgezichten en de aangename herfstzon.
Halverwege had ik nog overschot om binnen de 4 uur te eindigen. Tot ik na 35 kilometer een kramp voelde. Die ging over, maar mijn tempo zakte dramatisch. Gewoon uitlopen, dacht ik, de tijd zien we wel. Op “Unter den Linden”, de mooie brede laan met lindebomen die naar de Brandenburgse Poort leidt, schreeuwde Marianne mij naar de aankomst. Een echte spurt kreeg ik er niet meer uitgeperst, maar na 4 uur, 6 minuten en 56 seconden liep ik over de streep.
Marianne had een fles champagne mee … . En een Belgische vlag. Met mijn medaille om de nek en de vlag rond de schouders had ik mijn eigen klein “Tia Hellebaut-moment”.
’s Avonds in het restaurant, bij een weldoende pastaschotel, zagen we door het raam tientallen mensen met een medaille voorbijkomen. Jong en oud, mannen en vrouwen. De ene hinkend, de andere strompelend. Maar allemaal even gelukkig … . “Weet je”, zei Marianne, “volgende keer doe ik ook mee.”
Bo Van Spilbeeck